Geschiedenis

Betekenis van 'Vroed'

‘Vroed’ in ‘vroedvrouw’ betekent verstandig, wijs, ervaren. Het is terug te vinden in woorden als vroedkunde, vroedvrouw, vroede vaderen, vroedmeester of vroedmeesterpad.

Op de brandstapel

Tienduizenden vroedvrouwen zijn in de middeleeuwen op kerkelijk gezag als heks verbrand.

Hendrik van Deventer (1651-1737)

Deze arts, getrouwd met een vroedvrouw, schreef een grondleggend boek over verloskunde.

 Geschiedenis van vroedvrouwen

‘Vroed’ uit vroedvrouwen betekent verstandig, wijs, ervaren. Het is terug te vinden in woorden als: vroedkunde, vroedvrouw, vroede vaderen, vroedmeester of vroedmeesterpad. Niet alleen mensen, maar ook verschillende dieren bieden elkaar hulp bij geboortes. De geboortehulp is dan ook het oudste zorgberoep ter wereld.

Bevallen was vroeger een gebeurtenis onder vrouwen die meestal thuis of op een speciale plek plaatsvond. Moeders, zussen, tantes, buurtgenootjes kwamen helpen wanneer een baby zich aankondigde. Tussen deze vrouwen was er altijd één die meer ervaring, inzicht en kennis had; een wijze vrouw, een vroede vrouw. Deze vroede vrouw had bovendien vaak kennis van kruiden die de weeën stimuleerden of juist afremden, bloedingen verminderden en pijn verzachtten. Of die hielpen om de borstvoeding op gang te brengen. Ook had een vroede vrouw veel kennis van geneeskrachtige kruiden en kennis van verzorging van wonden en kwetsuren. In de oudheid werden daarbij godinnen vereerd, opdat zij zouden zorgen voor vruchtbaarheid, een goede afloop van de geboorte en voor herstel.

Heel soms waren het ook mannen die bij bevallingen hielpen en genezend bezig waren, maar geboortes begeleiden en kruidenkunde was en bleef toch eeuwenlang een vrouwenaangelegenheid. Vroedvrouwen droegen hun kennis mondeling over van generatie op generatie. Meestal van moeder op dochter. Ervaring werd opgedaan door mee te helpen met een kundige, oudere vroedvrouw.

In de middeleeuwen werden zij, vooral vanuit de kerk, beschuldigd van samenwerking met de duivel, want kennis van vruchtbaarheid, geboortes en ziektes had te maken met iets mysterieus en duisters. Kwesties van leven en dood konden en mochten niet langer in handen van vrouwen liggen, want alleen God mocht daar over gaan. Vroedvrouwen zouden hun kennis over deze zaken volgens de kerkvaders ook hebben misbruikt. Velen werden hierom veroordeeld en als heks op de brandstapel gebracht. Tussen 1450 en 1750 zijn alleen al in Europa meer dan zestigduizend ‘heksen’ verbrand, waarvan tachtig procent vrouw was. Meestal waren zij oudere, alleenstaande en zelfstandige vrouwen die als vroedvrouw of natuurgenezeres hun werk deden.
Deze onafhankelijke, wijze vrouwen werden door de veelal kerkelijke, mannelijke ‘elite’ en zogenaamde ‘kerkgeleerden’ beschuldigd van duivelsverering, kwakzalverij, het met kruiden veroorzaken van abortussen en het doden van baby’s. De duivel werd destijds als realiteit gezien en ook epidemieën en natuurrampen zouden vroedvrouwen samen met de duivel hebben opgeroepen. Kerkgeleerden vonden vrouwen toch al minderwaardig, omdat vrouwen zich volgens hen al eerder door de duivel hadden laten verleiden. Vooral vrouwen die niet onder controle van een man stonden, waren verdacht.

Vanuit de gemeenschap werd er echter vrijwel nooit een beschuldiging van duivelsverering of hekserij geuit, aangezien vroedvrouwen in hoog aanzien stonden.
In 1472 werd in Nederland in Almen voor het eerst een vroedvrouw als heks verbrand. Toch waren de Nederlanden toleranter dan veel andere Europese landen waar vroede vrouwen zwaar vervolgd werden. Vroedvrouwen konden daardoor in onze contreien met hun werk door blijven gaan, want bestuurders zagen ook wel in dat het belangrijk was om een of andere vorm van goede geboortezorg te hebben.
Met de opkomst van universiteiten kwamen er desondanks geleidelijk verordeningen, waardoor de kennis en ervaring van deze kundige vrouwen onder de leiding van mannelijke artsen werden gesteld. Hoewel deze artsen meestal weinig kennis van en ervaring met vrouwengeneeskunde en geboortehulp hadden. Onder de gegoede burgerij en adel werd het meer en meer chic gevonden om de bevalling door een ‘echte’ arts te laten begeleiden. Vroedvrouwen werden door hen als ongeschoolde, domme wezens beschouwd die kindersterfte veroorzaakten en die zich maar beter bezig konden houden met de arme ‘volksvrouwen’. Hun kennis en ervaring werd ontkend en als onbelangrijk beschouwd.

Het was de arts Hendrik van Deventer (1651-1737), getrouwd met een vroedvrouw, die een grondleggend boek schreef over verloskunde. Dankzij zijn invloed ontstonden de eerste opleidingen voor vroedvrouwen en werden de eerste examens afgenomen. Desondanks nam door toedoen van universitair opgeleide, arrogante, mannelijke artsen het aanzien van vroedvrouwen verder af. Vroedvrouwen waren in hun ogen concurrenten. Hun kennis werd niet erkend, omdat ze bijvoorbeeld geen anatomielessen hadden gevolgd. Dat kon ook niet, want vrouwen werden van universiteiten geweerd. Door de universitair opgeleide vroedmeesters en doctoren obstetrici werd de rol van vroedvrouwen dus meer en meer ondergeschikt.

Dit werd pijnlijk zichtbaar in ziekenhuizen waar arme vrouwen bevielen die thuis geen hulp konden krijgen. Pas bevallen vrouwen werden door medische studenten na afloop van hun anatomieles met vuile, bebloede handen en kleding onderzocht, waardoor 25-35% van de jonge moeders op hun afdeling stierf als gevolg van kraamvrouwenkoorts. Dat was vier keer zo hoog als op de afdeling waar vroedvrouwen hun werk verrichtten.

De Hongaarse arts Ignaz Semmelweis (1818-1865) concludeerde dat dit verschil in hygiëne de oorzaak was van de hoge kraamvrouwensterfte. Hij schreef voor dat iedereen die verloskundige hulp verleende, eerst de handen waste met zeep en ze daarna ontsmette met chloorwater. Maar de eigenwijze, zelfingenomen geneesheren en hun studenten weigerden hieraan mee te werken. Hoewel op de afdeling van vroedvrouwen veel minder sterfte voorkwam, was dit voor deze mannen geen reden om hun gedrag aan te passen. De vrouwen die moesten bevallen wilden nadrukkelijk liever door de vroedvrouwen geholpen worden, maar zij hadden daar indertijd helaas geen zeggenschap over.

Waar het Semmelweis wel lukte om zijn voorschrift toegepast te krijgen, daalde het sterftecijfer spectaculair tot onder de één procent!
In 1865 werd een eerste wet aangenomen die het beroep van vroedvrouwen omschreef en aan welke kwaliteiten en kennis moest worden voldaan. In Groningen en Amsterdam gingen de eerste tweejarige opleidingen voor vroedvrouwen van start.
Langzamerhand werden bevoegdheden van vroedvrouwen uitgebreid, de eisen tot toelating verhoogd en de leerstof uitgebreid van twee naar drie jaar. Inmiddels is het een vierjarige HBO- opleiding.

Tegenwoordig wordt de pathologische verloskunde door gynaecologen verzorgd. Vroedvrouwen, veelal verloskundigen genoemd, zorgen voor de fysiologische verloskunde. Verloskundigen/vroedvrouwen hebben de overtuiging dat zwangerschap en bevalling in beginsel gezonde fysiologische gebeurtenissen zijn, waarbij onnodige medicalisering voorkomen moet worden. Maar nog steeds moeten verloskundigen/vroedvrouwen alert blijven om te voorkomen dat hun beroep wordt uitgehold. Zij moeten nog steeds opkomen voor hun ideeën en belangen en daarmee voor de ideeën en belangen van hun zwangere cliënten.
Van gelijkwaardigheid en gelijke waardering is nog steeds niet volledig sprake, ook al is er veel ten goede veranderd.